Beestjes, zei ze, en keek me vragend aan. Wil je beestjes zien? zei ik. Kom maar. Ik nam haar mee achterin de tuin en liet haar de mieren zien, hoe ze druk in de weer waren rondom hun huisje in de grond, er in en uitliepen en eten gingen halen tussen de stengels van de groene plantjes, die voor hen als bomen in een bos moesten zijn. Ernaast lag een pissebed. Ik draaide het diertje om met een takje. Die leeft niet meer, zei ik tegen haar, een beetje onverschillig eigenlijk. Had ik het voorzichtiger moeten zeggen? Het ging hier tenslotte om de dood, een leven dat plotseling stopt. Ze keek niet op of om. Ik ook niet echt. Gaat het om een mens dan is het altijd drama. Misschien zou dat ook wel zo zijn als het om je lievelingspissebed zou gaan.
Er zijn mensen die vinden dat we de doden voor lief moeten nemen. Er worden nu eenmaal mensen ziek en er gaan mensen dood. Waanzin om een hele maatschappij te ontwrichten alleen om dit te voorkomen. We kunnen niet alles controleren tenslotte.
In Nederland houden we van wilde natuur. We hebben er zo weinig van hier. We wilden de wolf weer terug. De eerste schapen zijn al gedood. Het liefst zouden we alle wilde dieren vrijlaten, in Afrika. In de Pyreneeën is lang gestreden voor de bescherming en terugkeer van de beer. De boeren protesteerden. Hun vee zou het moeten ontgelden. Dit werd niet belangrijk gevonden. We hebben kleine motjes en een muis in huis. Als we ze nu niet ombrengen, hebben we er straks honderd. Ik heb de tuin gewied. Drie kruiwagens vol ‘onkruid’ en wortels moest ik afvoeren. Ik ken een veganist die het wieden weigert. Het kruid en de brandnetels in zijn tuin staan tot aan je kin.
We moeten wieden, maar wat gaan we wieden. En we kunnen bijvoeren, maar wie voeren we bij.
Lang geleden dacht ik dat, als ik ergens bereid was voor te sterven, dit voor een boom was. Tot ik inzag dat de natuur mij helemaal niet nodig heeft. Ze lost het zelf wel op, met een flinke aardbeving, meteoriet, overstroming, of anders. Dat we er nu zijn wil niet zeggen dat we er morgen ook zijn.
Van een afstand bekeken zien we de aarde als bal. Een bal met zee en land en ijs. Wij zijn onzichtbaar. We zouden net zo goed uitgeroeid kunnen zijn. We zien wel de weersverandering, de veranderingen in de atmosfeer.
Nee, we zijn niet belangrijk, de dood is niet belangrijk. We bepalen de hele dag wie gaat en wie mag blijven, wie we steunen en wat we niet steunen. We voeden wat we willen laten leven, we doden wat wel weg mag. We vinden dat sommige mensen wel weg mogen. Als het maar niet onze lievelingsmensen zijn.
27 april 2020