Naar buiten. Het is koud, ik heb een muts op. In het Musispark, dat eigenlijk meer een perk tussen drukke verkeersaders is, besluit ik de stad te ontvluchten en de oude brug over de Rijn te nemen. Ik snotter nog na van de derde flinke verkoudheid sinds september. Het geluid van auto’s is alles overstemmend. Net voorbij de rivier pak ik de trap naar de uiterwaarden. Ik sla meteen rechtsaf richting de strandjes. Er is niemand. Ik struin langs de containers van een verlaten Strand Zuid en steek door naar de scheepswerf. Het pad stopt, het is er ineens niet meer. Ik kan teruggaan, of het achter me laten en zelf mijn weg verder zoeken langs de waterarm richting werf. Aan de overkant van het water wordt gewerkt, het geluid van het slaan van een hamer op metaal of ijzer lokt. Ik ga van het pad af. Het zand op het strand is bijna drijvend en mijn voeten laten diepe sporen na. Ik buk voor een overhangende struik. Een paar aalscholvers schrikken van me en vliegen krijsend weg. Ik klim een heuvel op, houvast zoekend aan takken van bomen. Buiten adem kom ik boven. Dit is wat ik zoek. Wegen zonder richtingaanwijzers. Plekken waar ik mijn eigen regels kan maken.
Stefan Zweig beschrijft in ‘De wereld van gisteren’ het Oostenrijk-Hongarije van voor de Eerste Wereldoorlog, een geluksstaat waar iedereen dacht dat je met het afsluiten van voldoende verzekeringen je leven veilig was. De wereld van nu dus, en misschien wel van alle tijden waar oorlog en dood ver weg lijken. Werken voor je pensioen, met een huis als investering voor later, een fietshelm voor je dochter, en een staatslot voor het geval de straatprijs ooit eens op je postcode valt. Want wat als.
Leven is niet me binnen achter Netflix verschansen en alleen de deur openen voor Picnic, in afwachting van betere dagen. Maar leven is ook niet de dood bewust op me afroepen, of die bij een ander brengen, dus wanneer sluit ik wel de deuren? Bij één op de honderd besmettingen, bij één op de tien?
Ik wil dwalen, maar er zijn alleen nog parken waar de bochten in de geasfalteerde paden vooraf bepaald zijn, en waar bij ieder kruispunt een ANWB-paddenstoel me de juiste weg wijst.
Mijn weg die geen weg is voert me niet naar de scheepswerf, maar scheert er slechts langs. De nieuwe brug brengt me terug de stad in, waar de wegen te doorgronden en van steen zijn.
28 november 2020