De paden in het bos waren verworden tot modderige beken. Vijftig mannen in sportkleding passeerden me. Ze liepen hard. De blubber zat tot op hun ruggen. Sommigen groetten wat opzichtig opgewekt, anderen maakten een grapje, er waren er ook bij die zo in ademnood zaten dat het overleven was geworden, de ogen op standje niks. Het regende zachtjes. Echt koud was het niet. Het meisje naast me had zich als doel gesteld met de gelaarsde voetjes in iedere plas te stampen.
Ik besloot de tijd te nemen maar voelde die tijd niet vanbinnen, nam me voor aanwezig te zijn en was met gedachten elders. Daar waar ik wil zijn, is eigenlijk nooit daar waar ik ben. Vanbinnen woedt er een haast en onrust die totaal niet van nut is in de wereld waarin ik me dagelijks begeef. Mijn werk, mijn thuis, alles vraagt geduld, kalmte en rust. Ik voel me er een losgeslagen elektriciteitskabel, knetterend door de loze ruimte.
Er waren geen paddenstoelen meer. Ik zag ook niet veel ander leven. Het meeste had zich al teruggetrokken in holen in bomen, of diep onder de grond. Nu waren er alleen nog de honden, goed gekamd en welopgevoed, wachtend tot de baas de hoek om zou komen. Beneden bij de weg wachtte de auto. De laatste meters naar boven lokte ik mijn kind met warme chocolademelk. Binnen gingen we zitten aan een tafel. Ik probeerde mijn telefoon in mijn zak te houden, en keek wat om me heen
12 december 2021